maandag 29 oktober 2012

"Do it properly, or don't do it at all"





Een kleine rondvraag in je nabije omgeving volstaat om vast te stellen dat vandaag de dag zowat iedereen –de één al wat actiever dan de ander- op sociale netwerksites terug te vinden is. Juist ja, ik heb het over onder andere Facebook en Twitter. Zelfs diegenen die er oorspronkelijk niet voor te vinden waren, gaan uiteindelijk door de knieën. Er leeft zodanig veel op dit soort sites dat afwezigheid haast een sociaal isolement creëert. Ook ik ben een “facebooker” en ik zou liegen moest ik zeggen dat ik niet dagelijks een facebook-check zou doen. In mijn ogen is het grote voordeel dat je contact kan houden met vrienden die je niet dagelijks ziet en eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ik me ook steeds laat verleiden tot het kijken naar waar anderen zich zoal mee bezig houden (wat de ene keer al boeiender is dan de andere).

Ik heb in voorafgaande blogberichten reeds gesproken over nieuwe media en het Web 2.0, maar na de lesinhoud van vorige week leek het me interessant eens verder in te gaan op sociale netwerksites, in het bijzonder op Facebook en Twitter. Ik stelde me de vraag welke pro’s en contra’s deze communicatie-omgevingen nu effectief inhouden en vond dat wel een klein onderzoekje waard. De voordelen spreken voor zich: je kan gemakkelijk contact houden met vrienden, familie en collega’s, maar daarnaast kan je ook oude vrienden terugvinden. Denk maar eens aan hoeveel vrienden je na de middelbare school niet uit het oog bent verloren en nu terug mee in contact bent geraakt via Facebook. Wil je een feestje organiseren of een afspraak maken met je klasgroep? Uitnodigingen en tientallen sms’jes zijn overbodig, want via sociale netwerken kan je groepen aanmaken waarvan bepaalde mensen lid kunnen worden en waardoor je iedereen kan bereiken. Je kan mensen met dezelfde interesses bereiken en op die manier ook in contact komen met mensen met verschillende achtergronden. Je kan je werk als musicus of schrijver promoten en fans op de hoogte houden van je prestaties. Om nog maar te zwijgen van het feit dat er de mogelijkheid is tot het verkrijgen van verschillende applicaties waardoor je van op afstand met je vrienden kan gamen.

Niets dan voordelen, zo zou je denken. Er hebben zich echter ook al gevallen voorgedaan die de keerzijde van de medaille tonen. Om binnen te geraken op sociale netwerksites moet je een account aanmaken, waarvoor je bepaalde persoonlijke informatie moet vrijgeven. Deze toegang tot gegevens kan leiden tot fraude, stalking en identiteitsdiefstal. Mensen met slechte bedoelingen kunnen jouw identiteit stelen om zo toegang te krijgen tot bijvoorbeeld je e-mailadres of andere informatie. In mijn zoektocht stootte ik op twee specifieke verhalen waarbij het maken van valse profielen onaangename of zelfs nefaste gevolgen had. Het eerste verhaal betreft het stelen van andermans identiteit. Op de Cornell University maakten twee individuen een vals profiel aan voor Wendy Purcell, de vrouw van één van de campusdirecteurs. Onder deze naam verstuurden ze vriendschapsverzoeken naar verschillende studenten en drongen ze groepen binnen van studenten die verbonden waren met de school, om zo tot bepaalde informatie te komen. De situatie escaleerde toen er steeds vaker statusupdates verschenen die expliciet seksueel getint waren en bovendien waren gesprekken met toekomstige studenten doorweven van seks en promiscuïteit. Het tweede verhaal is het verhaal waarbij een zekere Lori Drew een vals MySpace-profiel had aangemaakt waarbij ze zich voordeed als een 16-jarige jongen. Onder deze identiteit maakte ze contact met het 13-jarige meisje Megan Meier. Toen Drew op een bepaald moment vreselijke en harde berichten begon te versturen naar Megan, werd het haar allemaal te veel en zag ze geen andere oplossing dan zelfdoding.

Deze, en zeker het tweede, zijn drastische voorbeelden, maar we mogen nu eenmaal niet ontkennen dat deze situaties voorkomen. Sociale netwerksites hebben vaak wel gebruiksvoorwaarden en er zijn ook maatregelen om privacy te verzekeren, maar niet alle problemen kunnen voorzien worden. We mogen niet blind zijn voor de risico’s, ook al zien we vaak heel wat positieve mogelijkheden.

En positieve mogelijkheden zijn er zeker! Om de balans in evenwicht te houden, vond ik op de site van CNN een verhaal van een Amerikaanse student die dankzij één bericht op Twitter zichzelf uit de gevangenis in Egypte wist te halen. James Karl Buck, student aan de Universiteit van California-Berkeley, was in het kader van zijn opleiding in Egypte om een anti-regeringsprotest mee te maken, maar op 10 april 2008 werd hij samen met zijn vertaler gearresteerd. Onderweg naar het politiebureau slaagde hij erin via zijn gsm een Twitter-bericht te verspreiden dat slechts één woord bevatte: “Arrested!”. In slechts enkele seconden waren zijn collega’s in de Verenigde Staten en zijn vrienden in Egypte op de hoogte van zijn gevangenschap. Vele mensen die het bericht lazen verspreidden het verder onder hun eigen vrienden- en kennissengroep op Twitter en Facebook. Daardoor kwam er in geen mum van tijd redding voor Buck en bij zijn vrijlating stuurde hij onmiddellijk een nieuwe tweet de wereld in: “Free!”. Voor Biz Stone, mede-uitvinder van Twitter, is dit dé bevestiging van de voordelen van het medium:

“It highlights the simplicity and value of a real-time communication network that follows you wherever you go.”

Nog meer positief nieuws voor de sociale netwerken: de studie “Digital Youth Project” (Universiteit van Zuid-Californië) heeft aangetoond dat voortdurende communicatie op sociale netwerken nuttige vaardigheden ontwikkelen bij jongeren. Omgang met de digitale wereld doet hen interesses ontdekken, technologische vaardigheden ontwikkelen en sociale normen hanteren. De studie toont aan dat online actief zijn bij jonge mensen sociale en technische vaardigheden doet ontstaan die hen helpen om competente burgers te zijn in het digitale tijdperk. Lisa Tripp, één van de auteurs van het onderzoek, zegt dat technologie jongeren meer onafhankelijkheid geeft en dat het hen leert zichzelf beter en correcter uit te drukken.

Twitter en Facebook zijn vandaag de dag dé fora waarop ogenschijnlijk zowat alles kan gezegd worden. Jan met de pet kan posten wat hij zonet heeft gegeten, de mensen met een duidelijke stelling over een bepaald onderwerp kunnen deze meedelen, maar ook de journalisten kunnen er gebruik van maken om bijvoorbeeld nieuws te verspreiden of om zichzelf te promoten. Heel wat journalisten maken tegenwoordig een twitter- en/of facebookaccount aan, wat hen een grote vrijheid geeft. Hierbij stel ik me de vraag hoe ruim iemands macht op dergelijke sites reikt? Kan zomaar alles worden gezegd? En zoniet, op welk punt grijpt men in? Hoe kunnen journalisten het best omgaan met sociale media en hoe belangrijk is het om privé en professioneel leven gescheiden te houden?

Recentelijk deed er zich een geval voor waarbij een onafhankelijke journalist de toegang tot Twitter werd verboden op vraag van de NBC omdat de journalist de Amerikaanse televisiezender in een slecht daglicht had gesteld. Guy Adams had een tweet gepost waarin hij kritiek uitte op het feit dat de NBC de kijkers de indruk gaf dat de Olympische Spelen nog niet begonnen waren, hoewel dat wel het geval was. De tweet bevatte de volgende woorden: “The man responsible for NBC pretending the Olympics haven’t started yet is Gary Zenkel. Tell him what u think!”, aangevuld met het professioneel e-mailadres van Meneer Zenkel. Twitter ging akkoord met de schorsing, aangezien de tweet ingaat tegen één van de Twitter-regels, namelijk dat andermans persoonlijke informatie niet mag worden doorgegeven. Adams verdedigde zichzelf door te zeggen dat het professionele e-mailadres van Meneer Zenkel geen persoonlijke informatie is, en hij voegde eraan toe dat het verontrustend is dat de NBC er in slaagt de twitter-accounts neer te halen van journalisten die kritisch zijn voor het medium. Niet iedereen is dus altijd even gelukkig met de grote vrijheid die de sociale netwerksites creëren. Hoewel ik dit een voorbeeld vind van een mediagrootheid die angst heeft zijn goede naam te verliezen en geen kritiek kan dulden, vind ik het ergens wel geruststellend dat er in zekere mate controle is op wat er wordt gezegd. Het is duidelijk dat er indien nodig kan worden ingegrepen, en ik vermoed dat het in een aantal gevallen wel nodig zal zijn. Hoe positief deze zee van vrijheid ook lijkt, je moet er altijd mee oppassen. Woorden zijn snel gezegd en voor je het weet vallen ze in slechte aarde. Het lijkt me belangrijk op een correcte manier om te gaan met deze media en twee keer na te denken alvorens je iets post. En in de functie van journalist lijkt me dat al helemaal aangeraden. Je bekleedt dan immers toch een voorbeeldfunctie. Jij brengt het nieuws en mensen geloven wat je zegt. Als je dan te snel dingen de wereld instuurt, kan dat wel eens onaangename gevolgen hebben.

Verder ben ik van mening dat journalisten ook een duidelijke scheidingslijn moeten behouden tussen hun privéleven en hun professionele leven. Hoe sterk deze sociale media openheid op alle vlakken ook bepleit, al wat je de wereld instuurt kan op één of andere manier tegen je gebruikt worden. Houd nog voldoende “behind the scenes”, denk ik dan. En dat is een opmerking die ik in het algemeen heb voor sites zoals bijvoorbeeld Facebook en Twitter. Het is leuk bepaalde dingen met de mensen te delen –ik doe dat immers zelf ook-, maar moeten we echt op de hoogte zijn van elke gebeurtenis en elk moment in het leven van jan en alleman, hoe onbetekenend die activiteiten ook zijn? Dat lijkt me soms wat van het goede te veel…






Bronnen:

BREEN, Cameron, Facebook highlights dangers of social networking, 2 februari 2009 (28 oktober 2012); http://cornellsun.com/section/news/content/2009/02/02/facebook-highlights-dangers-social-networking

GOLDBERG GOFF, Karen, Social networking benefits validated, 28 januari 2009 (28 oktober 2012); http://www.washingtontimes.com/news/2009/jan/28/social-networking-benefits-validated/

MASTERS, Sam, NBCFail: Backlash as Twitter locks out reporter Guy Adams, 31 juli 2012 (28 oktober 2012); http://www.independent.co.uk/news/world/americas/nbcfail-backlash-as-twitter-locks-out-reporter-guy-adams-7987906.html

SIMON, Mallory, Student ‘Twitters’ his way out of Egyptian jail, 25 april 2008 (28 oktober 2012); http://edition.cnn.com/2008/TECH/04/25/twitter.buck/




maandag 22 oktober 2012

De digitale kloof: biedt informatietoegang de enige oplossing?


In onze steeds transformerende wereld maakt elk aspect van de samenleving alsmaar meer gebruik van ICT en internet. We willen ons steeds meer en sneller informeren, om zo actiever te kunnen deelnemen aan de economie, de politiek en de samenleving. Niet iedereen ter wereld echter beschikt over dit voorrecht. Er heerst een digital divide, een digitale kloof. Deze kloof onderscheidt de informatiearmen van de informatierijken. Deze twee groepen verschillen van elkaar in hun toegang tot, gebruik van en kennis van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en media. Op nationaal vlak betreft het de ongelijkheden tussen individuen, gezinnen, bedrijven en geografische gebieden; op globaal niveau gaat het om de kloof tussen de sterk ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden, vooral gesitueerd in Afrika en Latijns-Amerika, hebben niet alleen economische en educationele achterstand, ze hebben bovendien ook geen toegang tot de digitale wereld, waar informatie 24 uur op 7 beschikbaar is. De informatie die wij, als gegoede landen, als vanzelfsprekend beschouwen, is vaak niet voorhanden voor miljoenen mensen. Zij zijn lang niet zo goed als wij in staat om zich voortdurend aan te passen aan de niet te stoppen ontwikkeling van het internet. Het hoeft echter niet altijd om een binaire oppositie (toegang versus geen toegang) te gaan: het verschil kan ook zitten in de kwaliteit van de computers en de connecties, in de beschikbaarheid van technische assistentie of in de mate van toegankelijkheid tot bepaalde informatie.


Steeds meer en meer wordt er dus geijverd voor het dichten van deze kloof, want men gaat ervan uit dat, in de wereld waarin we vandaag de dag leven, informatie- en communicatietechnologie essentieel zijn voor een kwaliteitsvol leven. Als iedereen ter wereld over tools zoals het internet zou beschikken, zouden wederzijds begrip en communicatie versterkt kunnen worden, machtsverschillen worden weggewerkt en een democratische samenleving worden gegarandeerd. Vandaag de dag bevindt heel wat belangrijke informatie zich op het net en verschillende economische, politieke en sociale processen en handelingen zijn enkel nog te raadplegen of te volgen op een digitale manier. Om ervoor te zorgen dat iedereen dezelfde hoeveelheid informatie krijgt, op eenzelfde manier kan deelnemen aan publieke inspraak en een belangrijke schakel kan spelen in de economie, wordt onderlijnd hoe noodzakelijk het is de digitale kloof te dichten. Aan mensen over de hele wereld moet technologisch advies en technologiekennis verschaft worden. Het 50x15-initiatief stelt zich dan ook tot doel om tegen 2015 minstens de helft van de wereldbevolking te voorzien van internettoegang. Hector Ruiz, ex-voorzitter van het bestuur en ex-president van AMD, verwoordt het als volgt:

“Technology is only as powerful as it is accessible. Broader access brings education, information, and a sense of community that can help combat AIDS, malnutrition, ignorance and neglect. The power of a connected and enlightened world community is just beginning.”


In een onderzoek, vermeld in een artikel in The New York Times, werd cijfermateriaal uit Amerika geanalyseerd. Hieruit blijkt dat in het geval van gezinnen met een jaarlijks inkomen van minder dan 25 000 dollar, slechts vier op de tien daarvan thuis internettoegang heeft, terwijl voor de gezinnen met een jaarinkomen van meer dan 100 000 dollar dat 93% is. Wat betreft de Afrikaans-Amerikaanse en de Spaanstalige gezinnen heeft slechts iets meer dan de helft internettoegang thuis (respectievelijk 55% en 57%), terwijl 72% van de blanke gezinnen over deze toegang beschikt. Internettoegang blijkt dus een fluitje van een cent te zijn voor zij die blank zijn, tot de middenklasse behoren, en in de steden wonen. Voor zij die armer zijn, op het platteland wonen of tot een minderheidsgroep behoren daarentegen is deze toegang allesbehalve vanzelfsprekend. Internet breidt zich meer en meer uit en steeds meer domeinen zullen gaan gebruik maken van deze informatiesnelweg. Dokterraadplegingen, onderwijs en jobapplicaties zullen steeds vaker online gebeuren, waardoor de internetarmen benadeeld zullen worden.




Dat deze kloof zorgt voor een aanzienlijk niveauverschil in informatie en kennis lijkt me ontegensprekelijk. ICT- en internetevolutie is immers niet te stoppen en degenen die er gebruik van kunnen maken, halen er hoe dan ook voordeel uit. Nieuwe informatie verschijnt onmiddellijk in deze digitale wereld, maar bereikt echter degenen zonder toegang niet. Daardoor zijn ze niet, of slechts veel later, op de hoogte van gebeurtenissen of beslissingen. Ik ben het er dus mee eens dat er meer inspanningen moeten geleverd worden om iedereen van technologische applicaties te voorzien, alleen al omdat “digi-world” een onmisbaar element in ons leven is geworden en omdat we toch op elk vlak streven naar gelijkheid tussen mensen, of niet soms? Ik maak me alleen de bedenking of deze inspanningen primeren op andere inspanningen? In verschillende landen immers is er veel achterstand in te halen en ik denk dat het in die gevallen primeert om de elementaire structuren eerst uit te werken: een solide economie, een sterke politiek en een klassiek onderwijs. Pas daarna zal ICT-gebruik functioneel zijn en voor een waardeaanbrengst zorgen. 

In heel wat opiniestukken en werken vind ik het idee dat de kloof niet alleen het gebrek aan internettoegang betreft, maar dat het ook gaat om een gebrek aan begrip van de informatie die het internet verschaft. De informatiearmen, die soms toch toegang hebben tot internet, beschikken vaak niet over de nodige kennis om te bepalen wat ze kunnen doen op internet en wat ze kunnen bereiken. Ze hebben niet de capaciteiten en vaardigheden om op een efficiënte manier om te gaan met ICT. Volgens Michael Gurstein is het ontwikkelen van deze skills de belangrijkste voorwaarde om tot een verbetering en versterking van de samenleving te komen. Eenmaal het individu, na toegang, ook begrip heeft van de ICT-informatie, wordt hij een “digitale burger” en kan hij komen tot interactie met andere individuen door zich te begeven op sociale netwerken of in chatrooms. 

Het idee van het belang van correcte kennis van ICT-gebruik wordt gedeeld door Karen Mossberger, in haar boek Virtual Inequality: Beyond the Digital Divide. Zij is van overtuiging dat technologische ongelijkheid aandacht verdient, omdat omgaan met computers en internet tegenwoordig sterk gerelateerd is met gelijkheid van kansen en democratie. Kritische technologische vaardigheden zorgen voor een beter onderwezen bevolking. Deze bevolking kan daardoor efficiënter deelnemen aan het economische en politieke leven. Een beter onderwezen individu is een productiever en competitiever individu, en dat is een stimulans voor de economie. Daarnaast toont een onderwezen en geïnformeerde burger ook meer interesse in de politieke arena en gaat hij meer gefundeerd stemmen en sneller geneigd zijn opinies te uiten. Dit geeft een belangrijke boost aan de democratie. Wie wil participeren, moet zich online begeven, want dat is de plaats waar de politiek zich vandaag de dag afspeelt. Een oneerlijke verdeling van technologische vaardigheden zou dus bestaande sociale ongelijkheid verder in de hand werken:

“To the extent that computers and the Internet offer tools for economic self-sufficiency and political engagement, the price of unequal technology skills and access may be to perpetuate or even widen existing social inequities."

Over Mossberger’s gedachtegoed heb ik een aantal bedenkingen. Los van mijn pleiten voor technologische evolutie in de minder ontwikkelde gebieden, denk ik niet dat internetgebruik dé must is om economisch of politiek actief te zijn. Burgers die zich willen inzetten voor hun economie of politiek, zullen dat doen, met of zonder internet. Er kunnen ook andere manieren worden uitgedacht om burgers aan te zetten tot participatie.

 Gelijkaardig idee aan dat van Karen Mossberger vinden we in de zogenaamde “second-level digital divide”. Deze breuk wordt ook wel de productiekloof genoemd en houdt in dat socio-economische aspecten belangrijke invloed hebben op het gebruikersgedrag. Deze verschillen zorgen ervoor dat er een kloof ontstaat tussen zij die over de vaardigheden beschikken op een goede manier om te gaan met de technologie en zij die er de passieve consumenten van zijn. Deze kloof ontstaat doordat er een ongelijkheid is in het type internetconnectie en de frequentie van internettoegang. Hoe meer iemand toegang heeft tot internet en hoe sneller de connectie is, hoe meer mogelijkheden hij heeft om de technologie aan te leren en hoe meer tijd hij heeft om creatief te zijn. De lagere socio-economische klasse gaat zich eveneens minder snel wijden aan inhoudcreatie door hun achterstand in onderwijs en hun gebrek aan tijd om zich erin te verdiepen.

In het artikel van Katrina Samaras, Indigenous Australians and the ‘digital divide’, wordt de digitale kloof toegepast op een specifieke groep, namelijk de kloof tussen de inboorlingen en de rest van de bevolking. Gelijkaardig scenario daar: de economische, politieke en sociale samenleving wordt steeds meer beheerst door ICT, waardoor degenen met beperkte internettoegang of incapaciteit tot correct internetgebruik zullen achtergesteld worden. Ze lijden aan informatiearmoede: ze hebben geen toegang tot de nodige informatie, wat vaak informatie is die hen rechtstreeks aangaat. Dit leidt snel tot een gevoel van machteloosheid. Bovendien zorgt gebrek aan informatie voor een gebrek aan productie en participatie. Men moet hen tegemoet komen door gemakkelijker internettoegang aan te bieden. Het gaat echter niet alleen om de toegang, ook het gebruik en de inhoud zijn belangrijk. Informatiearmen, die vaak een achterstand hebben in geletterdheid en onderwijs, moeten geleerd worden om te gaan met de overvloed aan online-informatie, want die is niet altijd even zuiver op de graad. Deze correcte omgang met internetinformatie is ook noodzakelijk om zich te kunnen wapenen tegen informatie-imperialisme. Dit wil zeggen dat de cultuur, media en ICT uit West-Europa en de Verenigde Staten kunnen zorgen voor culturele dominantie en versterking van hun gedachtegoed. Internettoegang, internetinstructie en internetgeletterdheid zijn de middelen om deze situaties te vermijden.

 In deze ideeën kan ik me wel vinden. Als de benadeelde landen uiteindelijk toch internetvoorziening hebben (waar we sowieso toe moeten komen) en als ze daardoor, op dezelfde manier als wij, kunnen participeren aan de samenleving (wat aangeraden is, tenminste na het oplossen van essentiële problemen), dan is het inderdaad noodzakelijk te voorkomen dat ze verdrinken in de stormvloed aan informatie. We moeten hen dan leren kritisch te zijn en op een correcte manier het internet te ontdekken. En dat zijn de eerste stappen in de richting van een gelijke wereld, ook al is er daarvoor nog een hele weg af te leggen...

CRAWFORD, Susan P., The New Digital Divide (3 december 2011);

MOSSBERGER, Karen, Virtual Inequality: Beyond the Digital Divide, Washington D.C., Georgetown University Press, 2003, p. 1-14.

SAMARAS, Katrina, ‘Indigenous Australians and the ‘Digital Divide’’. Libri, 2005 (55), p. 84-95.


TJADEN, David, Digital Divide Around the World (20 oktober 2010); http://wiki.uiowa.edu/display/edtech/Digital+Divide+Around+the+World



maandag 15 oktober 2012

Hoe groot is het verschil tussen Web 1.0 en Web 2.0?




Tim O’Reilly kondigt in 2004, tijdens de O’Reilly Media Web 2.0-conferentie, aan dat er een einde komt aan de statische pagina’s van het Web 1.0-tijdperk en dat het tijd is voor vernieuwing. Deze vernieuwing biedt zich aan onder de noemer “Web 2.0” en impliceert dat gebruikers vanaf nu in een sociale media dialoog kunnen treden met elkaar en dat er ruimte is voor interactie en samenwerking. Gedaan met het passieve absorberen van inhoud, tijd voor een combinatie van lezen en schrijven, voor dynamiek en actie! Sociale netwerksites, blogs, wiki’s en videosharing-sites schieten als paddestoelen uit de grond. Bart Decrem, CEO van Flock, ziet Web 2.0 als “the participatory Web” en benadrukt daarmee het sociale aspect van het web: perspectieven, opinies, gedachten en ervaringen kunnen onderling gedeeld worden. Voorstanders zijn enthousiast en zien niets dan voordelen: informatie kan vanaf nu gericht gevonden worden via sleutelwoorden en bovendien wordt de inhoud nu niet door enkele maar wel door zeer vele webauteurs gecreëerd en geüpdatet. Virtuele samenwerking is het nieuwe modewoord!

            Tapscott & Williams (Wikinomics) en Charles Leadbeater (We Think) schetsen ons hun utopische visie: in Web 2.0 maken hiërarchie en controle plaats voor samenwerking en zelforganisatie, waarin de gewone mens nu actief kan deelnemen aan cultuur, wetenschap, economie en samenleving. Het is één groot nest waaraan iedereen zijn steentje bijdraagt en waarin mensen een stem hebben. Om het met de woorden van We-Think te zeggen: “you are what you share”.


Ik heb er absoluut geen moeite mee om de positieve kant van de Web 2.0-cultuur te zien: voor het eerst kunnen mensen over elk aspect van het leven en de samenleving hun ei kwijt, en bovendien worden ze nog gehoord ook. Fervente schrijvers, musici en nieuwsspeurders kunnen blogs beginnen over hun favoriete topic en daarover van mening wisselen met andere liefhebbers. Niet alleen blogs en wiki’s, maar ook YouTube, Facebook en Twitter hebben hun voordelen. YouTube bezorgt me geregeld de nodige muziek en op Facebook heb ik de kans om in contact te blijven met een grote groep vrienden en kennissen. Voor mij zijn het vormen van ontspanning, waar ik, op het moment dat ik ermee bezig ben, geen graten in zie. In mijn onderzoek echter naar voor- en tegenstanders van deze nieuwe mediaomgeving, stuit ik op kritiek die me toch wel even mee aan het denken zet.

Vooral de bedenkingen van Andrew Keen, opgeschreven in zijn boek The Cult of the Amateur. How today’s internet is killing our culture, boden interessante perspectieven. Volgende woorden vatten goed zijn gedachtegoed samen:

“The cult of digital narcissism and amateurism, which undermines the notion of expertise by allowing anybody, anywhere to share and place undue value upon their own opinions about any subject and post any kind of content, regardless of their particular talents, knowledge, credentials, biases or possible hidden agendas.”


Op YouTube (jawel, daar bewijst hij weer zijn nut!) vond ik een opname van de conferentie die Keen hield voor het bedrijf Google. Daarin zette hij de belangrijkste ideeën uit zijn boek The Cult of The Amateur uiteen. Keen benadrukt dat Web 2.0 geïdealiseerd is. Het stelt zich voor als gedemocratiseerde media die burgers een ideaal platform belooft om hun ideeën te uiten en om naar de waarheid te graven. Maar deze ongelimiteerde vrijheid heeft gevaarlijke gevolgen: deze media is veel kwetsbaarder voor charlatans, leugenaars en anonieme bloggers. Door de mogelijkheid om op dit Web eender wat vrij te geven en door de afwezigheid van een “gatekeeper” die controleert wat waardevol is en wat niet, wordt deze media onbetrouwbaar. En dat is gevaarlijk, want heel wat kinderen en minder kritische mensen geloven zo goed als alles wat verschijnt op het internet. Het idee “het is waar, want ik heb het op het internet gelezen” is zeker van deze tijd. Op dit punt ben ik het met Keen eens. Er verschijnt zodanig veel op het internet dat het niet altijd vanzelfsprekend is een onderscheid te kunnen maken tussen waardevolle informatie en troep. Zeker als ouder is het niet altijd gemakkelijk te weten in hoeverre je kind het internet exploreert. Elk kind vandaag de dag krijgt internetgebruik met de paplepel meegegeven, maar niet alle ouders zijn zich even bewust van de gevaarlijke straatjes in deze wereld. Sociale netwerksites zoals Facebook zijn voor kinderen een absoluut  amusement -en dat is het ook, begrijpelijk-, maar ook daar is het oppassen geblazen wat voor soort informatie je over jezelf weergeeft. Een kritische instelling is een must in het omgaan met deze nieuwe media. 


Keen is geen tegenstander van inbreng van de gewone mens, maar hij benadrukt dat deze gefundeerd moet zijn. Daarom pleit hij voor formele en officiële “gatekeepers”, die indien nodig de overbodige informatie aan banden kunnen leggen. Hij is het eens met de 80-20-regel van de Italiaanse socioloog Pareto, namelijk dat alle systemen worden gedomineerd door 20% van de mensen, die 80% van de inhoud maken. Dat geldt zowel voor Web 2.0 als voor traditionele media, maar het probleem is dat bij de nieuwe media van Web 2.0 de meerderheid anoniem is. En anonimiteit leidt vaak tot zinloze, foutieve of ongefundeerde bijdragen. Dat is ook het idee dat John Flintoff van de Sunday Times naar voren wil brengen met het volgende citaat:

“[…] creating an endless digital forest of mediocrity: uninformed political commentary, unseemly home videos, embarrassingly amateurish music, unreadable poems, essays and novels… [and that Wikipedia is full of] mistakes, half truths and misunderstandings.”

Onze aanbrengst komt vaak neer op het bevestigen van wat we reeds geloven en onze publicaties hebben vaak niets te zeggen. Op die manier wordt het “digital narcissism” en is alles een reflectie van onszelf. Internet wordt volgens Keen te veel gebruikt om nutteloze informatie mee te delen. En een overload aan bijdragen doet chaos ontstaan.


Keen’s boek is niet anti technologie, maar pleit voor een internetwereld waar er een minimum aan wetten en regels heerst, waar anonimiteit vermeden moet worden en waar eerlijkheid hoog in het vaandel moet worden gedragen. We moeten komen tot een waardevolle integratie van oude en nieuwe media. Dit standpunt van Keen heb ik er uit gepikt, omdat ik er zelf voor een groot deel bij aansluit: ik ben een voorstander van het feit dat internet ons de mogelijkheid biedt tot woord en wederwoord. Iedereen heeft er voordeel aan, want met een aantal klikken kan je heel wat informatie over een bepaald topic verzamelen, en door publicaties van mensen met verschillende opinies kan je vergelijkende studies maken. Maar ook ik ondervind vaak dat je in deze zoektocht stuit op onnodige of foutieve informatie. Moest dit soort informatie al geband kunnen worden, dan zou deze immense internetwereld misschien al een tikkeltje overzichtelijker kunnen worden.

Een andere kwestie die aan bod komt in de uiteenzetting van Keen, betreft de al dan niet terechte gelijkstelling van bloggers met journalisten. Heel wat mensen starten blogs waarop ze, na fanatieke nieuwsgaring, hun eigen nieuwsberichten posten. Zo lijken ze de rol van de professionele journalisten te willen overnemen. De mening van Keen is echter dat je het werk van enthousiastelingen niet kan vergelijken met dat van professionals, en daar ben ik het volledig mee eens. Het nieuws dat gebracht wordt door de mainstream-media, zoals de kranten, is steeds het resultaat van research en van het checken van betrouwbare bronnen, bronnen waar bloggers vaak niet over beschikken. We kunnen niet steeds auteur en publiek tegelijkertijd zijn. In sommige gevallen moeten we onze plaats kennen en vertrouwen op de instituties. Dit neemt niet weg dat we niet meer mogen participeren of reageren, maar we mogen onszelf nooit zien als een vervanging van mainstream-media, want dan kan informatie onbetrouwbaar worden. Bloggers en journalisten zijn in mijn ogen twee verschillende, maar wel aanvullende, groepen. Journalisten brengen ons betrouwbare, op onderzoek gebaseerde informatie en nieuwsfeiten. Bloggers kunnen dit nieuws gebruiken om er hun mening over te formuleren of er met anderen over te discussiëren. Journalisten beoefenen een job, bloggers geven uiting aan een hobby. Bloggers moeten het statuut van journalisten respecteren en hen het grote werk laten doen, en journalisten moeten bloggers opvolgen, want soms is het de man in de straat die als eerste getuige is van een gebeurtenis en die dat verwoordt op zijn blog. Nicholas Lemann, decaan van de Colombia Journalism School, brengt hetzelfde gedachtegoed naar voren in het interview met Jim Zirin en benadrukt dat de meeste bloggers opiniejournalisten zijn en geen professionele journalisten. 



Bronnen:

Filmpjes:



Websites en artikels:



ANDREWS, Paul, ‘Is blogging journalism?’. Nieman Reports, (2003), p. 63-64.

LAWSON, Mark, Berners-Lee on the read/write web (9 augustus 2005);

LEE, Allison, Blogging and journalism. Not the same thing (17 juli 2012);
http://www.thepunch.com.au/articles/blogging-and-journalism-not-the-same-thing/


zondag 7 oktober 2012

Contouren van het debat rond nieuwe media...


Mailtje versturen, smsje verzenden, even facebook checken of een film kijken op het internet: het zijn dingen die we bijna dagdagelijks doen zonder er bij stil te staan. Het lijkt evident, we leven in een tijdperk van technologische vooruitgang en aanvaarden zonder meer dat we moeten meegaan met de tijd. Want stilstaan is achteruitgaan. We kunnen ons echter, in navolging van Ned Ludd en zijn aanhangers (Neo-Luddieten), en volgens de bedenkingen van Dr. Theodore Kaczynski, Ian Boal en Wendell Berry, afvragen of de opkomst van deze nieuwe technologieën -de computer, het internet en de gehele digitale wereld- wel zo geweldig is als beweerd wordt en of ze niet eerder nefaste gevolgen heeft? Gaan we geen generatie creëren die overheerst wordt door computerjunks die leven in de fantastische werelden van de virtuele werkelijkheid? Wordt op deze manier persoonlijke face-to-face communicatie niet tot een minimum herleid, waardoor we sociaal geïsoleerd raken? De technofoob vraagt zich af of dit technologisch vernuft werkelijk alleen maar voordelen biedt en of we er effectief nu beter aan toe zijn dan voor de geboorte voor deze vernieuwingen.

In het debat rond nieuwe media wordt deze groep van antwoord gediend door de technofielen. Zij hebben meer dan een boontje voor de nieuwe technologieën en gaan ervan uit dat wat het meest technologisch geavanceerd is, het beste is en dat het onze welvaart verhoogt. Het kan toch alleen maar een voordeel zijn dat nieuwe media zorgen voor een overschrijding van grenzen, dat verschillende media met elkaar in interactie treden en dat de consument nu inspraak krijgt in de aard van informatie die hij ontvangt en wanneer hij zich daar aan blootstelt? De technofielen, ook wel utopisten genoemd, hebben zeker en vast een been om op te staan: we kunnen en mogen nieuwe vormen van computer-gemedieerde communicatie niet tegengaan, want we zitten nu eenmaal in een wereld die technologisch evolueert en de wereld van internet, digitale radio en televisie, podcasts en blogs is omnipresent in ons leven. We halen er vele voordelen uit: na het werk snel de computer aanzetten, wat surfen op internet en we zijn weer up-to-date! Geen zin om naar de videotheek te gaan? Geen probleem, even op internet zoeken en je vindt gegarandeerd je favoriete serie of film voor een ontspannend avondje. Facebook zorgt ervoor dat je je sociale contacten kan onderhouden; foto’s en statussen houden je op de hoogte van hun dagelijkse activiteiten. Om nog maar te zwijgen over de mogelijkheid om je over een bepaald onderwerp meer te informeren of om over een bepaalde stelling meerdere opinies te achterhalen. We zijn niet beperkt in ruimte en tijd om informatie te vergaren of om meningen te sprokkelen. Ook ik gebruik de nieuwe media om deze en meerdere redenen. Ze bewijzen zo vaak hun nut dat ik er vaak dankbaar voor ben. Kan iemand zich werkelijk nog inbeelden dat we ons zouden beperken tot de lineaire traditionele media? Dat er enkel nog het systeem is van een producent die ons de boodschap overbrengt in geschreven of audio-visuele vorm, zonder dat er enige vorm van reactie mogelijk is? Dat we niet meer de mogelijkheid hebben bronnen met elkaar te vergelijken, reacties van mensen te analyseren of erop te reageren? Dat we niet meer zelf op zoek kunnen gaan naar informatie, wanneer en waar we maar willen?

Maar zoals in elk debat, moet ook de tegenargumentatie in overweging worden genomen. De vrees van de technofoben wat het sociale aspect betreft, is niet ongegrond. Door communicatie toe te spitsen op cyberspaces, blogs en sociale netwerken, bestaat misschien inderdaad het risico tot sociaal isolement. Mensen kunnen de contacten via internet aanvoelen als voldoende levendig en gaan er daardoor vanuit dat ‘live’ contacten niet meer noodzakelijk zijn, of toch in heel wat beperkter mate als vroeger. Dit is een verschijnsel dat vooral voorkomt bij jongeren. Uit een onderzoek van 2009, gerealiseerd door professoren van verschillende universiteiten en gefinancierd door Federaal Wetenschapsbeleid in het kader van het programma “Samenleving en Toekomst”, blijkt dat bij 56,7% van de jongeren hun nieuwe vrienden worden gemaakt via internet. Bovendien zou 58,9% van de jongeren een gemis voelen als de internetaansluiting het zou begeven, wat aantoont dat die digitale wereld steeds meer en meer als een elementair deel van hun leven wordt aanzien.

Gelukkig is er geen reden tot paniek, want nog steeds 80% van de jongeren verkiest praten in het echt boven chatten en 64,9% kan surfen best laten voor iets anders. Ook al neemt het in ons leven een grote plaats in, we zijn er nog steeds niet helemaal afhankelijk van, zou het besluit kunnen zijn. Mooi is dat, maar wat met het feit dat steeds meer mediabedrijven in handen komen van steeds minder eigenaars? Dat geeft mediabedrijven heel wat macht, waardoor ze ons bepaalde ideeën zouden kunnen voorschotelen en dus bepalen wat wij zouden moeten denken. Het Vlaams mediabedrijf De Persgroep is een voorbeeld van zo’n mediareus. Van 1990 tot op heden werd het bedrijf eigenaar van heel wat kranten, radio- en televisieprogramma’s, magazines en digitale nieuwssites. Op dit punt lijken nieuwe media me een goed hulpmiddel te zijn. Blogs bijvoorbeeld verhinderen dat het publiek zijn stem verliest. Het zijn de ideale omgevingen om meningen te delen en om bepaalde dingen in vraag te stellen. Net zoals je wel eens bij je ouders, je broer of zus, je vriend of vriendin polst naar hun mening, zorgen blogs ervoor dat je de meningen van een veel diverser publiek te horen krijgt, en dat je veel meer verschillende invalshoeken kan vergelijken. Al moet je ook hier weer steeds op je hoede zijn: niet alle blogberichten zijn even waardevol: sommige mensen spuien ongefundeerde kritiek of verzieken een bepaalde blogsfeer. Bovendien: je krijgt een stem, maar wordt deze effectief als waardevol  gezien en aangevoeld in die massa andere stemmen?

Rest me de vraag of zoveel informatie, op zoveel verschillende manieren, zonder grenzen, op alle plaatsen en in alle richtingen, ons soms niet doet verdwalen of ons het gevoel geeft van een chaos. Is het effectief efficiënter of zitten we in een samenleving die gewoon steeds meer wilt en verwacht dat alles complexer wordt? Meer informatie op meer manieren impliceert niet noodzakelijk dat men meer weet of meer op zoek gaat naar dingen die men voorheen niet zou hebben nagegaan. Er zijn nog steeds domeinen waar je niet over zal lezen of zoeken, ook al zijn ze wel ter beschikking.

Het is onmiskenbaar dat nieuwe media perspectieven openen: consumenten zijn niet langer afhankelijk van producenten die hen informatie uitzenden op lineaire wijze, ze kunnen aan informatie en entertainment geraken op alternatieve en goedkopere manieren, er is het sociale aspect door het feit dat het publiek in contact kan treden met andere mensen, waar er ruimte is voor reacties van allerlei aard. Maar het is en blijft een grote digitale wereld, die zich steeds verder blijft uitbreiden, dus de uitdaging bestaat erin een kritische blik te blijven werpen op wat je tegenkomt...




Bronnen:

-          GRAHAM, Gordon, Internet: een filosofisch onderzoek, Rotterdam, Lemniscaat, 2001, p. 18-31.

-          BAUWENS, Joke, e.a. Cyberteens, cyberrisks, cybertools. Tieners en ICT, risico’s en opportuniteiten, Gent, Academia Press, 2009, p. 131-133.

-          www.persgroep.be (toegang 6 oktober 2012)

Aan allen die lezen: proficiat!

De wereld van de bloggers... Ik mag dan wel -tot op zekere hoogte- reeds geïntegreerd zijn in de wereld van de nieuwe media, tot blogactiviteiten was ik nog lang niet geraakt. Vermoedelijk zou ik er ook niet snel geraakt zijn, als we niet, voor het vak "nieuwe media en mediaconvergentie", de opdracht hadden gekregen elke week onze gedachten en nieuwe inzichten te uiten op een zelfgemaakte blogsite. Die opdracht bracht een initiële angst met zich mee, maar goed, hier zit ik nu, ijverig te werken aan een leuke blogomgeving!
Laat me dus mijn eerste berichtje beginnen met een korte voorstelling van mezelf. Ik ben Katrien Vandebroeck, meisje van 22 jaar jong met 4 jaar ervaring in de Franse en Spaanse literatuur en taalkunde, en met een voorliefde voor cultuur, literatuur en mode. Begin september dit jaar besloot ik me te wagen aan een Master Journalistiek. Waarom? Schrijven is mijn dada. En nieuwsgierigheid is mijn achternaam. Nieuwsgierig naar gebeurtenissen, naar mensen, en naar het leven en de wereld die ons omringen. Met de pen door het leven, dat is waar ik voor wil tekenen! Zoals ik reeds zei, zal ik me in deze blog wekelijks verdiepen in de verschijnselen en curiositeiten van de nieuwe media. Het is op dit moment nog wat zoeken en uittesten, maar ik koester de hoop snel weg te zijn met deze manier van communiceren. Benieuwd wat deze nieuwe (media) wereld mij zal brengen... Let's blog!