zondag 23 december 2012

Tevreden en mentaal rijker na een semester bloggen...


In de loop van alle blogs heb ik gesproken over hoezeer het medialandschap aan het veranderen is en hoezeer we ons massaal in de digitale wereld aan het begeven zijn. We zoeken onze informatie, ons nieuws en onze bronnen steeds vaker online en niet meer via de traditionele media. We nemen filmpjes op met onze gsm, we kijken series op het internet; de mogelijkheden zijn oneindig! En hoewel ik ook al in één van mijn blogs heb aangegeven dat er een digitale kloof bestaat tussen de informatiearmen en de informatierijken, zijn er echter ook mensen die er bewust voor kiezen om niet deel te nemen aan dit mediafenomeen. Blijkbaar is toch niet de hele maatschappij mee met het digitale tijdperk; er zijn mensen die er hun tijd niet willen aan besteden. We kunnen er niet zomaar vanuit gaan dat iedereen alles via de digitale weg doet. Maar ben je in dat geval een paria, een uitzonderlijk geval?

Een interessant gesprek hieromtrent werd gehouden op Radio 1 (26/11/2012) tijdens het programma Houtekiet. Een getuige vertelt hoe lang niet iedereen de digitale activiteiten machtig is en hoe frustrerend het soms kan zijn dat van ons allen verwacht wordt dat we dat wel zijn. Volgens de Studiedienst van de Vlaamse Regering is het immers zo dat meer dan een kwart van de Vlamingen het internet niet gebruikt. De getuige vertelt dat ze wel internet gebruikt voor haar werk en voor privégebruik, maar beklaagt zich over het feit dat alle administratieve en overheidszaken zogoed als allemaal online moeten gebeuren. Ze vindt het jammer dat daardoor het menselijk contact wegvalt. Ook veel meer jongeren pluizen alles online uit, maar dat maakt ook dat ouders veel minder op de hoogte zijn van wat hun kinderen doen. We worden steeds individueler: ieder gaat achter z’n eigen computertje zitten en wordt daardoor opgeslorpt. Heel wat sociaal leven gaat verloren.

Na deze getuige wordt ook een experte aan het woord gelaten. Er wordt Ilse Mariën, onderzoekster aan het SMIT (Studies of Media Information Technology), de vraag gesteld of we nu echt allemaal digitaal moeten? Als we ons land vergelijken met andere landen lopen we in zekere zin achter. In Nederland bijvoorbeeld is maar liefst 95% online actief. Het antwoord op de vraag “moeten we allemaal digitaal?” is dat het de bedoeling is dat mensen een gebruik ontwikkelen dat aansluit bij hun leefwereld. Het heeft geen nut om iedereen te pushen om bijvoorbeeld op Facebook te gaan, want als mensen dat niet interesseert, moet je ze daar niet toe dwingen. Dat je jezelf daardoor buiten de digitale wereld zet, is een vrije keuze. Op de scholen echter zou het wel zo moeten zijn dat we de jongeren voorbereiden op de digitale wereld. De maatschappij digitaliseert nu eenmaal. Innovaties kunnen we niet ontkennen en zeker niet tegengaan. Kinderen van vandaag de dag moeten er in mee gaan. Online actief zijn hoeft trouwens niet noodzakelijk een individueel gebeuren te zijn. Steeds meer en meer jongeren maken hier een groepsgebeuren van. Jongeren beschouwen online-contact niet noodzakelijk minderwaardig dan face-to-face-contact.

De digitalisering van de maatschappij is een feit en om mensen daar zo veel mogelijk in te betrekken en daarin te doen groeien, worden heel wat functies en toepassingen online gemaakt. Efficiëntie en manier van werken kan gewoon veel makkelijker worden gemaakt.

Hierop volgt opnieuw een getuigenis, dit keer van een huisvrouw die door haar toetreding tot de politiek bijna werd ‘verplicht’ om zich in de digitale wereld te begeven. En ondanks haar oorspronkelijke gekantheid tegen de onlineactiviteiten, ontdekt ze toch zelf wel dat er ook voordelen zijn. Treffend in haar uitleg is dat ze vertelt hoe ze eigenlijk geen besef heeft van hoe ze haar privacy-instellingen op Facebook zou moeten wijzigen of aanpassen. Dit sluit sterk aan bij het gedachtegoed dat Ben Caudron in zijn gastcollege naar voren bracht, namelijk dat de mensen tegenwoordig te weinig geïnformeerd worden over hoe ze met hun persoonlijke informatie online moeten omgaan. We gaan dus wel steeds meer en meer online, maar we weten nog niet genoeg over het hoe en het waarom, wat nochtans ook belangrijke factoren zijn. Er is nog veel werk aan het leren slim omgaan met deze nieuwe media. Daar moet zeker vanuit onderwijs op ingezet worden.

Dat je van de vorige generatie, die niet is opgegroeid met het internet en konsoorten, verwacht dat ze aan deze trend deelnemen is te begrijpen, maar dat het voor hen niet altijd evident is meteen met deze technologieën op een handige manier om te gaan is ook begrijpelijk. De wereld van het internet is bijvoorbeeld over het algemeen een Engelstalige wereld, wat niet altijd evident is. Heel wat termen zijn niet transparant en dat schrikt mensen af. Het is dus niet altijd een kwestie van ‘niet willen’, maar soms ook gewoon van ‘niet kunnen’, gewoon omdat de vaardigheden niet genoeg worden beheerst. Het is daarom belangrijk dat er genoeg wordt ondersteund, niet alleen van onderwijs uit, maar ook van mensen die elkaar onderling helpen.

Onze wereld verandert en evolueert en technologie maakt daar een groot deel van uit. Ook deze blijft niet stil staan en neemt steeds grote proporties aan. Zowat elke functie in ons leven krijgt een digitale toepassing en dit biedt een resem voordelen, maar zoals onvermijdelijk heeft ook elke vooruitgang wel zijn nadelige kanten. Door nieuwe media zoals bijvoorbeeld internet worden zaken vergemakkelijkt en versneld. We geraken snel aan informatie en we vinden alles en iedereen terug. Dankzij digitale applicaties zoals gsm’s en smartphones zijn we altijd bereikbaar en kunnen we alles op welk moment dan ook vastleggen of raadplegen. We kunnen sociale contacten onderhouden op sociale netwerksites en we kunnen deelnemen aan discussies of interesses met andere mensen delen. En dat allemaal vanwaaruit je maar wil. De technologie helpt ons vooruit; we kunnen ons immers toch niet meer inbeelden hoe het was zonder al dit vernuft, zeker niet als we het hebben over internet of gsm? Dat contacten minder persoonlijk worden en mensen niet meer buiten komen om hun administratieve zaken te regelen zou een nadeel kunnen zijn, maar ik denk dat hier de mentaliteit van de mensen een belangrijke rol speelt. Als je het zelf nog belangrijk vindt om in ‘real life’ met mensen in contact te komen, dan zal je dat ook doen. Voor deze mensen helpen nieuwe media daar waar het even snel en efficiënt moet gaan. Het is belangrijk dat we op een juiste manier omgaan met de nieuwe media, dat we ze gebruiken op manieren die onszelf dienen. Zowel organisatorisch, professioneel als ook persoonlijk, want op zich vind ik er niets fout aan om jezelf als persoon een gezicht te geven in de digitale wereld. Zolang je maar steeds voorzichtig genoeg bent. De eeuwige afweging, daar draait het om.

Mijn maandenlang onderzoek naar nieuwe media en hun impact heeft ook een belangrijk licht geworpen op welke rol deze hebben op mijn toekomstig vakgebied, namelijk de journalistiek. Dankzij de nieuwe media geraken de journalisten veel sneller aan informatie. Sociale netwerksites bieden hen op een snelle manier een hoop extra gegevens, en ze kunnen gebruik maken van wat burgers online delen om hun berichten kracht bij te zetten. Blogs, sociale netwerken en burgerjournalistiek zijn extra tools in hun journalistieke proces, maar in deze zin is het belangrijk het woordje ‘extra’ te benadrukken, want het is lang niet voldoende zich uitsluitend op deze toepassingen te gaan baseren. De journalist moet nog steeds een waardevol en kwaliteitsvol stuk brengen en dat kan hij niet zonder deze nieuwe media op een kritische manier te hanteren. Hij mag de technologie niet negeren, maar hij mag ook de oorspronkelijke journalistieke waarden niet laten verloren gaan. Het brengen van een betrouwbaar, kwaliteitsvol en duidend artikel, dat is wat de journalist moet doen. En dat hij daarbij gebruik maakt van nieuwe media, kan alleen maar een meerwaarde zijn, tenminste zolang hij op een eerlijke en rechtvaardige manier omgaat met de informatie die hij online vindt. Check en dubbel-check moet het heersende principe blijven, ook al is de verleiding soms groot om snelheid en primeur te laten domineren.

Wekelijks op zoek gaan naar theorieën, inzichten, opvattingen en tegenstrijdigheden in en rond nieuwe media en daarover al bloggend kritisch reflecteren was een intensieve maar enorm interessante bezigheid. Ik hoop dat al wat ik geleerd heb, niet alleen door te lezen en op te zoeken, maar ook door de lessen en de gastcolleges, mij ten goede mag komen in de toekomstige beoefening van de journalistieke praktijk en dat ik een journaliste zal worden die dat heilige principe van evenwicht tussen integratie van nieuwe media en journalistieke kwaliteit steeds zal kunnen bewaren.




Bronnen:

Malin, G. (2011). Zijn nieuwe media kannibalen? Opgehaald 23 december 2012 van http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/11/23/zijn-nieuwe-media-kannibalen

Radio 1 (2012). Ken jij mensen die niets van de computer moeten weten? Opgehaald 23 december 2012 van http://www.radio1.be/programmas/hautekiet/ken-jij-mensen-die-niets-van-de-computer-moeten-weten


zaterdag 22 december 2012

Debat dat aanzet tot nog meer reflectie...



Heel wat stof tot debat tijdens de slotles van 21 december! Heel wat interessante stellingen en opinies werden aangenomen en verdedigd. Maar een aantal daarvan brachten toch wel specifiek mijn gedachtemolen op gang, vandaar dat ik deze verder zal uitdiepen in deze blog.

Ik zou het in deze blog om te beginnen graag wat uitgebreider hebben over de verschillende stellingen die kunnen worden aangenomen ten opzichte van de kwestie van de kwaliteit van de journalistiek ten gevolge van de enorme opkomst van de nieuwe en dan vooral de sociale media. Het lijkt me een interessante kwestie en bovendien heb ik het in mijn vorige blog reeds licht aangeraakt. De eerste stelling die naar voren kwam wat betreft de kwaliteit van de journalistiek wanneer die wordt bedreven via de nieuwe media, was de volgende: “de concurrentie om als eerste een scoop binnen te halen komt de kwaliteit en de snelheid van het nieuws ten goede”. De gedrevenheid om als eerste een nieuwsbericht te brengen en alles daarvoor in de strijd te willen gooien, kan misschien in eerste instantie wel positief zijn, aangezien je op deze manier lezers lokt (uiteraard, want deze lezen daar waar het nieuws het eerst verschijnt), maar ik vrees dat het achteraf zorgt voor afzwakking van de kwaliteit van het geheel van het bericht dat uiteindelijk wordt gebracht. Men gaat ervan uit dat “de buit binnen is” en men hecht minder belang aan de verdere opbouw en uitwerking van het nieuwsbericht. Alles draait om de strijd om de eerste te zijn; in die zin brengt men wel het snelst het nieuws, maar de aandacht voor de kwaliteit gaat verloren. Daarom denk ik dat de stelling “als eerste nieuws verspreiden is belangrijker geworden dan betrouwbaar nieuws verspreiden” vaak wel correct is. Ik denk ook dat dit aspect minder ruimte biedt voor de kritische journalistiek waar er ruimte is voor diepgaander onderzoek. In de online-wereld moet alles snel gaan en komt kwaliteit slechts op de tweede plaats. Het is bovendien ook veel gemakkelijker om zomaar zaken de wereld in te sturen. Slechts een paar woorden en een muisklik zijn nodig om het bericht rond te sturen. En het gaat daarbij niet alleen om journalisten die niet-gecheckte nieuwsfeiten versturen, maar ook om particulieren die allerhande verhalen de ronde kunnen laten doen. En er zijn mensen die kritisch genoeg zijn om hier geen geloof aan te hechten, maar er zijn er ook genoeg die dat niet zijn.

Snelheid kan dan wel belangrijk zijn, het mag niet alles overheersen. De journalist heeft nog steeds een persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid: hij moet de mensen op een correcte manier en met de juiste informatie op de hoogte brengen van de gebeurtenissen in de wereld. En als er onvolledige of foute berichten verspreid worden, kan dat voor een hoop ellende zorgen.

Door de opkomst van de nieuwe media lijkt journalistiek ook niet langer in handen te zijn van de journalisten, maar gaan ook burgers actief deelnemen aan de journalistieke praktijk. Het komt steeds vaker voor dat burgers zelf verslag uitbrengen over een gebeurtenis of een ongeval dat ze hebben meegemaakt of hebben zien gebeuren, waardoor ze dus aan burgerjournalistiek doen. Het voordeel van deze burgers die ooggetuigen zijn en daarvan online verslag uitbrengen is dat echte journalisten hun verhaal kunnen gebruiken in hun verslaggeving. Maar ik denk dat het zeer belangrijk is de burgers te onderscheiden van de journalisten. Burgerjournalistiek heeft niet dezelfde waarde als de echte journalistiek. Ik beweer niet dat de aanbrengst van burgers niet waardevol kan zijn, maar de professionele journalistiek gaat nog een stap verder: het is niet het puur feitelijk brengen van gegevens, maar de verwerking van de feiten tot een samenhangend geheel met duiding en verwijzing naar het hoe en het waarom van de omstandigheden. Ik zou niet zo ver gaan te stellen dat de burgerjournalistiek het niveau van de journalistiek omlaag heeft gehaald. Zolang we een duidelijk onderscheid blijven maken tussen de twee denk ik dat er geen probleem is en dat de burgerjournalistiek net een aanbrengst kan zijn, tenminste als ze op een serieuze manier wordt bedreven.

Ten tijde van massaal gebruik van sociale media zoals Facebook of Twitter kan ook een journalist niet achterblijven. Dat hij er gebruik van maakt om snel zaken te weten te komen is begrijpelijk, zolang hij er maar op een eerlijke en professionele manier mee omgaat. Twitter wordt wel eens gebruikt om met de toevoeging van “#unconfirmed#” onbevestigde berichten te verspreiden. Dat is uiteraard niet de bedoeling van dit sociale medium. Het is de opdracht van de journalist om media als Twitter te gebruiken om netwerken uit te bouwen, om contacten aan te spreken, om bronnen te raadplegen. Net zoals Opgenhaffen en Van Belle in hun boek Sociale media en journalistiek naar voren brengen, moeten sociale media een aanvulling zijn op de traditionele manieren om nieuws te zoeken en te verspreiden en om te dialogeren met het publiek.

Sociale media zijn een gigantische bron aan informatie, maar de analyse en de achtergrond bij een nieuwsfeit zijn nog altijd toegewezen aan de journalist. Volgens Bart Van Belle zijn journalisten ook nodig om een selectie te maken uit het gigantische nieuwsaanbod. Zij selecteren uit de berg informatie die de wereld rondgaat via sociale media, persagentschappen en nieuwsmedia en ze zorgen ervoor dat onze blik op de wereldgebeurtenissen wordt verruimd. En daar ben ik het volledig mee eens. Het lijkt misschien een weinig subtiele verdediging van mijn toekomstig vakdomein, maar het is een feit: journalisten blijven broodnodig!


Bronnen:

Bakker, P. (2008). Ruimte voor kwaliteit? Media en journalistiek op het digitale kruispunt. Opgehaald 22 december 2012 van http://www.denieuwereporter.nl/2008/03/ruimte-voor-kwaliteit-media-en-journalistiek-op-het-digitale-kruispunt/


Opgenhaffen, M. & Van Belle B. (2012). Sociale media en journalistiek. Tielt: Lannoo.

De Standaard.biz (2010). Journalisten gebruiken steeds meer sociale media. Opgehaald 22 december 2012 van http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20101216_105

Van Belle, B. (2012). Hoe sociale media een impact hebben op de journalistiek. Opgehaald 22 december 2012 van http://www.finn.be/blogs/hoe-sociale-media-een-impact-hebben-op-de-journalistiek


Trends in de journalistiek van 2013...



Op 18 december kregen we opnieuw de kans om ons geheel aan reeds verworven inzichten over nieuwe media te verrijken dankzij de uiteenzetting van Frank De Graeve, ex-journalist en communicatie-adviseur bij Quadrant Communications. Na een algemene beschouwing over de toekomst van de traditionele media, deed hij een onderzoek uit de doeken dat werd gedaan naar het gebruik van sociale media door Belgische journalisten, om tot slot een overzicht te geven van de zeven trends in de journalistiek voor het jaar 2013.


De ondergang van de traditionele media?

De traditionele media, zoals kranten, tijdschriften en televisie, lijken vandaag de dag in een crisis te zitten. Ze krijgen heel wat minder belangstelling en dat zou de schuld zijn van de sociale media. Heel wat mensen maken gebruik van sociale netwerksites zoals Facebook of Twitter om op de hoogte te komen van het nieuws. De sterke opkomst van de nieuwe, digitale media en de daardoor gedaalde belangstelling voor traditionele media staat voor De Graeve buiten kijf, maar tegelijkertijd benadrukt hij dat we moeten beseffen dat het nieuws op de sociale media afkomstig is van de traditionele media. Hij is dus van mening dat klassieke media nog altijd een belangrijke bron van nieuwsgaring zijn en nog wel een tijdje zullen meegaan. In dit opzicht is ook het werk Media Morgen van Jo Caudron belangrijk. Dit boek bespreekt hoe de klassieke media onder druk komen te staan van de nieuwe en digitale media. Hij is van mening dat de traditionele media de komende tien tot twintig jaar wel zullen blijven bestaan, maar dat in combinatie met nieuwe media. Bekende zenders zullen wel onderworpen worden aan uitdagingen en moeilijkheden en kunnen eventueel zelfs verdwijnen. Ze moeten zichzelf heruitvinden. Er is echter één onderdeel dat Caudron wel sowieso ziet verdwijnen, namelijk de gedrukte krant als nieuwsverspreiding. Maar over het algemeen ziet hij het niet gebeuren dat de klassieke media zullen begraven worden; wel zal het steeds moeilijker worden om ze rendabel te houden. De volgende afbeelding geeft een voorspelling weer van het verdwijnen van de papieren krant over de wereld. In de Verenigde Staten zou dit binnen vijf of zes jaar plaatsvinden, in Europa binnen 15 jaar. De impact van de nieuwe media op traditionele media is dus overal voelbaar.


Journalisten en nieuwe media

De vraag is nu hoe journalisten omgaan met deze nieuwe media. Als dat aspect onderzocht wordt, dan zien we dat ervaren journalisten vrij conservatief zijn, vooral wat hun werkwijze betreft. Dit heeft te maken met het feit dat aan het beroep van journalistiek een ethisch aspect verbonden is. Ze hebben de opvatting dat wat ze schrijven waar moet zijn en deze grote verantwoordelijkheid sluit experimenteren uit. Ervaren journalisten zijn vaak ook wantrouwig ten opzichte van nieuwe technologieën. Deze werken immers niet altijd even goed en de journalisten zijn daar vaak de dupe van. Daarnaast is er ook wantrouwen ten opzichte van wat hype is. De sociale media zijn een openbaar platform dat door iedereen kan gelezen worden en dus ook door de concurrenten van de journalisten. De transparantie van de sociale media is dus niet in overeenstemming met de journalistieke aanpak.

Zeer interessant was het onderzoek dat Frank De Graeve aanhaalde in zijn uiteenzetting. Het betreft het onderzoek dat werd gedaan naar het gebruik van social media bij Belgische journalisten. In het voorjaar van 2012 werden ongeveer 2200 professionele journalisten uit België gecontacteerd via e-mail; 300 daarvan droegen effectief hun steentje bij aan de enquête. Uit dit onderzoek blijkt dat 51% van de ondervraagde journalisten Twitter gebruikt. Dit is een cijfer dat elk jaar stijgt, aangezien de percentages voor 2009 en 2010 respectievelijk 9% en 18% zijn. Wat het gebruik van Facebook betreft, gebruiken 64% van de journalisten dit medium, wat opnieuw een sterke stijging is ten opzichte van 2009 en 2010. Slechts 5% van de ondervraagde journalisten maakt geen gebruik van sociale media. Verder geeft de overgrote meerderheid van de journalisten aan dat er geen richtlijnen zijn voor het gebruik van sociale media. Steeds meer en meer journalisten maken ook professioneel gebruik van smartphones en tablets. Maar ondanks de stijging van het gebruik van sociale media door journalisten, is de overgrote meerderheid niet van mening dat deze media de kwaliteit van hun werk beter maken. Wat tot slot de burgerjournalistiek betreft, zien de journalisten wel een stijging, maar zien ze die over het algemeen niet als een bedreiging voor de professionele journalistiek. De sociale media zitten dus in de lift, maar we zien ook dat er nog heel wat onduidelijkheid heerst, bijvoorbeeld wat betreft de richtlijnen of wat betreft de vraag of ze wel zorgen voor verbetering. Ook Jo Caudron laat zich uit over de evolutie van de sociale media. Volgens hem zullen de sociale media ontwikkelen tot een “commodity”: net zoals de televisie de evolutie heeft meegemaakt van ‘in een enkele huiskamer aanwezig’ tot ‘zo goed als een basiselement bij de meeste gezinnen’, zal ook de social media die evolutie ondergaan. En ook de journalisten zullen hier niet aan ontkomen. Volgens Peter Horrocks van de BBC kan een journalist zijn beroep niet deftig uitoefenen als hij niet mee is met de sociale media.


7 journalistieke trends voor 2013

Het laatste deel van zijn gastcollege wijdt De Graeve aan een expositie over de trends die er zitten aan te komen voor het journalistieke jaar van 2013. Ik zal de zeven door hem aangehaalde trends hier kort behandelen. De eerste trend is getiteld: “God ziet u! En wij ook.”. Journalistiek wordt steeds meer openbaar, het wordt een kwestie van publiek interactie, de zogenaamde “journalistiek en plein public”. Journalisten houden zowat overal conversaties; zo kunnen ze op Facebook of op LinkedIn in het openbaar experts vragen om meer informatie. Op sociale media is de drempel dan ook zeer laag om bepaalde vragen te stellen. Op sociale media draait alles om conversaties. En daarbij hebben niet de journalisten het monopolie, maar tellen ook andere meningen. Journalisten zullen dus gedwongen worden om hun plaatsje te bemachtigen.

De tweede trend is “iedereen woord-voerder”. Woordvoerders die niet officieel zijn, maar uit het ‘gewone’ publiek komen zijn niet nieuw, maar waren vroeger niet altijd even makkelijk te vinden. Nu echter, dankzij sociale media, zijn ze makkelijker te vinden, te volgen en te contacteren. Deze officieuze woordvoerders bieden een belangrijk voordeel, aangezien officiële woordvoerders vaak moeilijk te bereiken zijn, niet altijd even gemotiveerd zijn en soms te karig zijn in het vrijgeven van informatie.

De derde trend vervolgens is “bye bye, deadlines”. Dit betreft het feit dat online media geen publicatiedatum meer hebben. Sociale media zijn immers een plaats waar voortdurend nieuws wordt bijgemaakt. Geen publicatiedatum meer betekent dan geen deadlines meer, maar geen deadlines meer, betekent geen artikels meer. Want als je geen deadlines hebt, geraken je artikels niet geschreven. Ook het omgekeerde verschijnsel kan zich voordoen, namelijk dat er meer deadlines worden gecreëerd omdat er meerdere publicatiemomenten per dag zijn.

Een vierde trend (“een leger mede-werkers”) die zich zal voordoen in 2013 is dat het alom bekende adresboekje waar de ervaren journalisten gebruik van maakten en dat doorheen de jaren werd aangevuld met sociale contacten, niet langer houdbaar is. Journalisten komen minder buiten en maken dus minder lijfelijke sociale contacten. Sociale media lossen dit voor een groot deel op. Journalisten kunnen nu hun contacten inschakelen op Facebook of Twitter of ze kunnen netwerken van mensen opbouwen die de journalist zouden kunnen helpen. Bovendien kunnen er heel specifieke vragen gesteld worden.

De vijfde te verwachten trend (“Daar zijn de BJ’s”) betreft het fenomeen waarbij een aantal journalisten erin zullen slagen om op korte tijd veel volgers te verwerven. Deze populariteit kunnen ze gebruiken, bijvoorbeeld ter promotie van hun medium, of ter promotie van zichzelf. Ze kunnen er op deze manier voor zorgen dat de mensen weten waarvoor ze staan. Er kunnen zelfs fanclubs ontstaan, maar de schaduwzijde is dat er ook veel tegenstanders zich zullen uiten, en dat dus kritiek ook publiek wordt. Dit kan een punt voor discussie vormen: moeten journalisten namelijk echt overgaan tot dit soort activiteiten om zichzelf populair te maken en zo een zeker aanzien te verwerven zodat mensen hen toch nog gaan lezen? Is het niet zonde dat mensen niet meer gewoon een goed geschreven stuk kunnen appreciëren, onafhankelijk van de auteurs populariteit? Hoewel dit standpunt verdedigbaar is (en ik zou het graag verdedigen) is het ergens ook wel te begrijpen dat journalisten dit doen, gewoon omdat de omstandigheden hen daartoe dwingen. Aangezien nieuws dankzij de sociale media overal en door eender wie kan verschijnen, moeten de journalisten zich wel profileren zodat ze mensen kunnen aantonen dat ze een meerwaarde bieden en zodat ze hen kunnen aanzetten tot het lezen van hun artikels. Het is gewoon jammer dat er zo veel moet gestreden worden om dat te verkrijgen.

De voorlaatste trend is die van “check, publish, dubbel-check”. Dit houdt in dat de standaardvolgorde verandert: het dubbel-checken gebeurt pas na het publiceren. Sociale media zoals Twitter kunnen worden gebruikt om nieuws te claimen, om het nieuws als eerste te brengen en dus andere journalisten voor te zijn. Pas achteraf zal men proberen dit nieuws bevestigd te krijgen. Het gevaar is echter dat er op deze manier misbruik kan worden gemaakt van het systeem. Heb je maar één bron en kost het te veel moeite om een tweede bron te vinden? Zet het nieuws dan op Twitter met de volgende toevoeging: “#unconfirmed#. Dit noemt men “sloppy journalism”. Dit kan volgens mij ook belangrijke sociale implicaties hebben. Door nieuws brengen te zien als een soort van wedstrijd om de snelste te zijn, zullen heel wat zaken, door gebrek aan verificatie, foutief de wereld in worden gestuurd en daardoor kunnen mensen eventueel in een verkeerd daglicht worden gesteld, of kunnen situaties in een compleet verkeerde context worden geplaatst, waardoor de mensen niet de juiste informatie krijgen. Ik denk dat het meer moeite kost om dit allemaal recht te zetten dan om je bronnen te checken voor het verspreiden van het nieuws.

De laatste trend tot slot heeft De Graeve “Waarom? Daarom!” getiteld. De traditionele media hebben intussen geleerd om sociale media te recupereren, maar ze hebben het nog steeds moeilijk om te weten wat ze precies moeten overnemen. De vraag is hoe traditionele media zouden moeten omgaan met sociale media. Velen zijn ervan overtuigd dat het de taak is van de klassieke media om de zaken uit te leggen en te duiden. Het zou dan als volgt zijn: de sociale media brengen het nieuws, de traditionele media brengen de duiding. Niet iedereen is het hier echter mee eens. Vele mensen willen nog altijd nieuws in hun traditionele media. Hier kan ik mezelf volledig in vinden. Als ik een krant lees of naar het nieuws kijk op televisie, wil ik nog steeds daar te weten komen wát er precies gebeurd is. Dat het niet makkelijk is om alleen daarmee te overleven en de sociale media te overtreffen, is begrijpelijk. Vandaar de noodzaak van de onderzoeksjournalistiek. Traditionele media moeten journalistieke diepgang bieden, want alleen zo kunnen ze het verschil maken, aangezien de nieuwsfeiten zelf onmiddellijk en gratis op het internet verschijnen.


Bronnen

De Graeve, F. Journalistiek in 2012: en plein public. Opgehaald 22 december 2012 van http://www.vlaamsenieuwsmedia.be/actueel/2012/03/journalistiek-in-2012-en-plein-public

Gretzky, W. (2011). Skate where the puck is going to be, not where it has been. Trendrapport 2011, de experts aan het woord. Netlash.

Maertens, A. (2011). Persoonlijk interview met Jo Caudron naar aanleiding van de lancering van zijn boek Media Morgen op DMF 2011. Opgehaald 22 december 2012 van http://www.bloovi.be/nl/blog/B164-persoonlijk-interview-met-jo-caudron-naar-aanleiding-van-de-lancering-van-zijn-boek-media-morgen-op-dmf-2011

Werbrouck, S. (2012). Jo Caudron in Knack Extra: ‘Een tv-zender, wie wil dat nu nog?’. Opgehaald 22 december 2012 van http://www.knack.be/nieuws/mensen/jo-caudron-in-knack-extra-een-tv-zender-wie-wil-dat-nu-nog/article-4000037938515.htm


Gastcollege over commerciële uitbuiting, het privacydebat en de ongeopende doos van Pandora




Ben Caudron en zijn kritische blik op de wereld van de nieuwe media

Op 7 december kregen we de eer en het genoegen een gastlezing bij te wonen van Ben Caudron, die kwam vertellen over zijn nieuwe boek Niet leuk? Mijmeringen over nieuwe media, mensen en macht. In dit boek brengt hij heel wat bedenkingen bij en opvattingen over de nieuwe media en hun kwaliteit. Hij plaatst ze in hun context, in de samenleving, en wijst op hun verantwoordelijkheid. In het begin van het boek brengt Caudron het verhaal van “The Reference”, het eerste Vlaamse nieuwe mediabedrijf dat hij samen met zijn broer Jo Caudron uit de grond stampte. Het is het verhaal van de opkomst van het publieke internet en van startende, creatieve ondernemers die het helaas niet kunnen halen van marketeers en managers. Het boek is een verzameling van verhalen die het resultaat zijn van twintig jaar activiteit in de nieuwe media en hun ontwikkeling. Als zijnde persoonlijke perspectieven, ambieert het dus niet wetenschappelijk te zijn.

De bedenkingen die Caudron maakt in zijn boek hebben onder andere betrekking tot de hedendaagse omgang met nieuwe media, en dan voornamelijk met sociale media. Zo stelt hij dat gebruikers deze laatste niet optimaal benutten, er zelfs passief mee omgaan, en bijgevolg enorme opportuniteiten links laten liggen. Ook de verhouding tussen traditionele media en nieuwe media wordt aan de kaak gesteld. En hoe zit het met het democratische aspect van het moderne internet? Kunnen bedrijven zomaar informatie filteren? Volgens de auteur is de technologie een grote bron van rijkdom, maar doen we er niet genoeg mee. We dompelen onszelf onder in onwetendheid en stupiditeit.


Wat is "niet leuk"?

De titel “Niet leuk?” verwijst dus naar verschillende aspecten, maar wat de auteur vooral niet leuk vindt, is het gebrek aan inzicht in de sociale media. Sociale media zijn eigenlijk commerciële producten, wat wil zeggen dat ze bepaalde belangen hebben; er zit een businessmodel achter. Deze belangen worden echter niet openlijk gecommuniceerd naar de mensen toe, wat ervoor zorgt dat deze onwetend zijn en niet op de hoogte zijn van de implicaties die hun activiteiten hebben. Dat alles draait om winst is op zich geen probleem, maar dat mensen worden aangespoord om zo veel mogelijk over zichzelf prijs te geven zonder dat ze daarvoor worden verwittigd, is wel problematisch. Er moet meer informatie ter beschikking worden gesteld, zodat de gebruiker er zelf voor kan kiezen om al dan niet persoonlijke informatie op sociale media bloot te geven.

In een interview met de broers Caudron wordt er dieper ingegaan op het gevaar van de machtspositie van digitale mastodonten zoals Apple, Google en Facebook. Een bedrijf als Apple heeft zich doorheen de jaren meester gemaakt van de mobiele wereld en heeft een systeem gecreëerd waarbij zaken zoals muziek, media en telefonie -kortom digitaal mediagebruik- naar hen worden toe gezogen, wat hen een monopoliepositie verschaft. Het is Apple die beslist en de gebruikers die moeten volgen; het is Apple die de inhoud uitstuurt en de gebruikers die deze moeten slikken.


Men zou zich de vraag kunnen stellen of mensen vandaag de dag nog wel oog hebben voor privacy? Zitten ze er nog wel mee in? In dat opzicht citeert Ben Caudron de opvattingen van Mark Zuckerberg, de grote baas van Facebook, namelijk dat mensen, en vooral jongeren, niet meer om privacy geven. Caudron maakt echter de bedenking dat het eerder zo is dat Mark Zuckerberg er commercieel baat bij zou hebben dat jongeren niet meer met privacy bezig zijn, want dan kunnen de sociale media gretig gebruik maken van de informatie die door hun gebruikers wordt gedeeld. Eric Schmidt van Google gaat zelfs nog een stap verder en zegt dat al wie zich bezig houdt met privacy iets te verbergen heeft. Dit legt de verantwoordelijkheid bij de gebruiker, hoewel die gewoon bekommerd is om zijn privacy. Mediabedrijven zijn zo veel mogelijk op zoek naar onze data, met het oog op commerciële doeleinden. Ze zitten niet in met onze privacy en dat is iets wat wij als gebruikers niet voldoende inzien. Dit gebrekkige inzicht zal ervoor zorgen dat informatie op sociale netwerken zoals Facebook niet op een doordachte manier zal gedeeld worden. We zien niet in dat onze activiteiten gevolgen kunnen hebben. Mededelingen op internet krijgen immers eeuwigheidswaarde. Men wil de indruk wekken dat privacy niet meer belangrijk is, hoewel dat zeker en vast wel nog zo is!


Verder beklaagt de auteur het feit dat we de mogelijkheden van sociale media niet voldoende benutten. De sociale media maken van de mensen ontvangers én zenders, iedereen krijgt een stem die even ver draagt. Maar mensen maken er geen gebruik van, ze benutten deze voordelen niet. De oorspronkelijke Paretto-verdeling zegt dat 80% niet actief en 20% wel actief is op sociale media, maar vandaag de dag lijkt die verhouding zelfs te verschuiven richting "1-9-90", wat Ben Caudron als volgt uitlegt: 1% brengt iets aan op een sociaal medium, 9% zal daarmee interageren, en 90% kijkt ernaar en doet niets. Er moet meer activiteit zijn, al benadrukt Caudron dat het wel moet gaan om nuttige activiteit. Want volgens hem gebruiken mensen hun stem op sociale media om stupiditeit te verkopen. Een statusupdate die naar een sociale problematiek verwijst wordt minder snel geliked dan een foto van een schattig katje. Het is niet omdat de mogelijkheden bestaan dat ze benut worden. Sociale media zijn dus volgens de auteur een doos van Pandora, maar ze blijft echter gesloten. Ze bieden zoveel mogelijkheden, maar ze worden niet benut. We doen niet voldoende met de technologie die ons ter beschikking wordt gesteld.

De vraag is natuurlijk, als we effectief de mogelijkheden van sociale media gaan benutten, welke meningen dan waarde hebben en wiens mening van belang is. Daar benadrukt Caudron het belang van het onderwijs. Het is haar taak om mensen kritisch te laten omgaan met informatie. Men moet leren nadenken over wie wat zegt en waarom. Want nu we meer bezig zijn met media, moeten we duidelijker weten welk medium waar toe dient en om welke reden. Daarnaast spelen ook ouders een belangrijke rol bij het sensibiliseren. Ook zij kunnen er mee op toezien dat kinderen geen stommiteiten uithalen.


Vind het evenwicht!


De hele uiteenzetting van Caudron heeft me doen inzien dat ik zelf, als toch wel frequente gebruiker van Facebook, te weinig besef dat commerciële mastodonten voordeel halen uit onze activiteiten op sociale media. Ik denk dat bij vele mensen het zo is dat ze dit in principe wel weten, maar dat de gedachte niet prominent aanwezig is, waardoor ze wel eens sneller dingen zullen prijsgeven die ze beter niet hadden meegedeeld. De reden dat mensen houden van sociale media is dat er een reactie mogelijk is op elke prikkel die ze uitsturen. En om zo veel mogelijk reacties te bekomen, denken ze dat ze zo persoonlijk mogelijk moeten gaan. Er zijn nu eenmaal mensen die graag veel over zichzelf prijsgeven en vertellen. En deze sociale eigenschap is op zich geen probleem, maar in een wereld als het internet is het niet altijd verstandig dit te doen, gewoon al omdat de uitgestuurde informatie hier geen grenzen kent. Niet alleen mensen van slechte wil, maar ook commerciële mediabedrijven kunnen er hun voordeel uit halen. En zonder dat ze het willen, wordt er dan van deze mensen geprofiteerd. Dit soort mensen moet hier voldoende over worden ingelicht. En als ze dan toch nog de keuze maken om hun leven uit te doeken te doen in de digitale wereld, dan is dat hun keuze. Zolang ze maar weten waaraan en waaraf. Het is dus belangrijk dat we voldoende belang hechten aan privacy. Het is oké actief te zijn op sociale media, maar bescherm jezelf zo veel mogelijk. Het is oké dingen te delen, maar denk twee keer na over wat je precies van plan bent te delen. Sensibilisering waar Caudron voor pleit kan zeker helpen denk ik, in het bijzonder voor zij die sociale media voor honderd procent vertrouwen.

Met Caudron’s opvatting dat we stupiditeit verkopen op sociale media ben ik het gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet eens. Het is inderdaad zo dat er op sociale media zoals Facebook vaak “nutteloze” dingen worden verspreid, in de zin van niet sociaal, politiek of economisch gerelateerd. Heel wat uitingen zijn persoonlijke zaken, iets dat je wil delen met je vrienden, iets dat je raakt of verdriet of plezier doet. Dat dit soort statussen niet zouden mogen, vind ik niet terecht. Het is net het opzet en de kracht van sociale mediasites dat mensen dit soort dingen kunnen delen. Maar ook hier weer, ondanks mijn pleiten voor persoonlijke uitlating, opgepast met wat je precies post. Mij lijkt het de juiste afweging als je er voor kiest om de zeer persoonlijke zaken voor jezelf te houden, de algemenere jouw betreffende zaken deelt, maar niet de banale toer opgaat en de wereld niet laat weten wat je ’s morgens op je boterhammen smeert… Want ook ik vind het niet altijd gepast dat jan en alleman de kleinste prullen op het internet gooit. Ik denk dat elke aanbreng nuttig moet zijn, daarom niet altijd intellectueel, maar ook persoonlijk. Wat je zegt, moet een waarde hebben. Maar het is maar mijn opvatting natuurlijk…



Bronnen


Niet leuk? Opgehaald 19 december 2012 van http://boekenenmeer.wordpress.com/2012/12/07/niet-leuk/

Soete, H. (2012). ‘Niet leuk?’… en toch een aanrader. Opgehaald 13 december 2012 van http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/12/10/niet-leuk-en-toch-een-aanrader


Radio 1 (2012). Zijn nieuwe media gevaarlijk? Opgehaald 19 december 2012 van http://www.radio1.be/programmas/de-ochtend/zijn-nieuwe-media-gevaarlijk

Malin, G. (2012). Ben Caudron: ‘Sociale mediagebruikers zijn het vlees in de etalage’. Opgehaald 19 december 2012 van http://www.stampmedia.be/2012/10/ben-caudron-sociale-mediagebruikers-zijn-het-vlees-in-de-etalage/



zondag 9 december 2012

De journalist ten tijde van mediaconvergentie: van specialist naar generalist?



Digitalisering resulteert in convergentie

De journalistieke praktijk van de 21e eeuw is drastisch veranderd ten gevolge van technologische innovaties. Zowel de job van de journalisten, als de nieuwsruimte, als de verhalen die geschreven worden, werden onderworpen aan transformaties. Ooit verschenen verhalen enkel op papier, nu verschijnen ze ook online. Bovendien beperken verhalen zich niet meer tot tekst en fotomateriaal, maar incorporeren ze nu ook audio, video en interactiviteit. De doorgedreven digitalisering heeft gezorgd voor een convergentie, een samenkomen, van media. Verschillende media kunnen samenwerken of versmelten, maar ook de inhoud is onderling verwisselbaar tussen de verschillende media.

Binnen dit begrip convergentie zouden we drie vormen kunnen onderscheiden. Allereerst is er de “newsroom convergence”. Dit houdt in dat journalisten van verschillende media (tv, radio, krant, online) dezelfde werkruimte delen in plaats van dat ze zich in verschillende bureaus in afzonderlijke gebouwen bevinden. Het delen van een nieuwsruimte wakkert de samenwerking tussen verschillende platformen aan (cross-platform cooperation). De uitgevers van deze verschillende media kunnen dan samenkomen en bespreken in welk ‘format’ het verhaal het best kan gebracht worden. Een tweede vorm van convergentie is “newsgathering convergence”. Deze vorm van convergentie wijst op de samenwerking van reporters, uitgevers en fotografen, die samen de verhaalproductie tot stand brengen. Een voorbeeld hiervan is dat de nieuwscast van de televisie afbeeldingen kan lenen van kranten. Of dat een televisiereporter eerst over een bepaalde gebeurtenis schrijft voor een uitzending en achteraf een langer stuk maakt voor de website. Printreporters verschaffen niet alleen nieuws voor de krant, maar ook voor de televisie en fotojournalisten beperken zich niet tot het nemen van foto’s maar nemen bijvoorbeeld ook interviews af. Journalisten doen dus aan multitasking in multimedia: ofwel wordt één verhaal gemaakt door verschillende media (tv, print, online), ofwel brengt één reporter van eenzelfde verhaal variërende versies voor verschillende media. Een derde en laatste vorm van convergentie is “content convergence”: het uiteindelijke verhaal wordt gebracht in multimediale vorm, waarbij tekst, beeld, audio, video, blogs, podcasts en slideshows worden gecombineerd. Uitgevers en reporters kiezen uit het menu van multimediaopties de meest efficiënte en entertainende technieken om een verhaal te brengen.


De multimodale en de multimediale journalist in een crossmediale wereld


De tweede vermelde vorm van convergentie suggereert het volgende punt in de evolutie van het journalistieke wezen, namelijk het feit dat mediaconvergentie gepaard gaat met multimediale journalistiek op het niveau van de journalist. Door de samenwerking tussen media, worden journalisten nu verwacht veel meer competenties te bezitten. Volgens Corten, Opgenhaffen en d’Haenens kan het takenpakket van een individuele journalist op twee manieren worden uitgebreid: ofwel multimodaal, ofwel multimediaal. In het geval van de multimodale journalist staat deze zelf in voor de verschillende modaliteiten waaruit het nieuwsproduct zal bestaan. Zo neemt een printjournalist die een stuk schrijft zelf foto’s voor zijn krantenartikel. De televisiereporter maakt niet alleen de beelden, maar monteert het verslag ook en spreekt de voice-over in. De journalist moet dus in staat zijn om alle facetten van één productieproces te beheersen. Hij moet dus eigenlijk nieuws maken voor verschillende mediaplatformen. Een printjournalist brengt dan bijvoorbeeld inhoud aan voor de onlinekrant, of een radioreporter brengt verslag uit voor het televisiejournaal. In het geval van de multimediale journalist is het zijn taak om tijdens de nieuwsgaring bruikbaar materiaal samen te brengen voor de verschillende mediaplatformen, aangezien de verschillende mediaredacties versmelten tot één journalistieke cultuur. Één bepaald onderwerp kan bijvoorbeeld behandeld worden door een team met vertegenwoordigers uit de verschillende media. De nieuwsgaring gebeurt gemeenschappelijk, maar het uiteindelijke nieuwsproduct wordt door elke journalist op het eigen mediaplatform gepubliceerd.

In het tweede hoofdstuk van het boek Handboek crossmediale journalistiek en redactie van Arjan Dasselaar behandelt ook hij de veranderende situatie in het medialandschap en in de journalistiek en hij heeft het daarbij over crossmediaal denken en over convergentie. Ook hij zegt dat technologische ontwikkelingen heel wat hebben veranderd. Daar waar elk medium zijn eigen technische eigenschappen heeft en dus ook zijn beperkingen, kan dat worden tegemoet gekomen dankzij de ontwikkelingen op technologisch vlak en de samenwerking tussen media. Door de digitalisering en het internet beschikken redacties over een aanzienlijk groter aantal middelen. Andere media kunnen worden aangewend om een bericht nog beter te brengen. Er wordt crossmediaal gewerkt om te kunnen bepalen welk middel het best kan worden ingezet om een bepaald doel te bereiken. Men zet dus niet zomaar het een of ander medium in, maar er gaat een grondige reflectie aan vooraf. Het journalistieke denken is dus geëvolueerd van mediacentrisch naar doelcentrisch. Vroeger had het medium waarvoor de journalist werkte een grote invloed op zijn gedachtegang en op zijn manier van werken. Iemand die bij de radio werkte, ging ervan uit dat hij sowieso iets met geluid moest doen, maar dat is niet langer het geval, aangezien het internet ervoor zorgt dat ook een radioredactie gebruik kan maken van andere middelen. Het is dus het doel en niet het medium dat bepaalt welk middel het best kan worden ingezet.

Deze doelcentrische journalistiek is het resultaat van allerlei technologische ontwikkelingen, waarnaar ook Dasselaar verwijst met de term convergentie. Ook volgens de communicatiewetenschapper Ithiel de Sola Pool (Technologies of Freedom, 1983) is convergentie het samensmelten van verschillende communicatiemedia door technologische ontwikkelingen. In het begin van deze blog gaf ik een opsomming van de verschillende vormen van convergentie; dat is echter niet de enige onderverdeling die er bestaat. Rich Gordon maakt in zijn werk Digital Journalism (2003) een onderscheid tussen vijf vormen van convergentie. De eerste vorm is eigendomsconvergentie: dit houdt in dat een bedrijf verschillende typen media bezit. De tweede vorm is strategische convergentie. Deze convergentie wijst op de samenwerking tussen verschillende afdelingen en mediatypen. De redacties van verschillende media maken onderling gebruik van elkaar, maar de journalisten blijven wel werken voor één medium (bijvoorbeeld voor de krant of de televisie). De derde vorm van convergentie is dan de structurele convergentie, wat inhoudt dat journalisten produceren voor meerdere media, wat niet het geval was in de vorige vorm van convergentie. Een voorbeeld is het geval waarbij een verslaggever eerst de nieuwsfeiten in een kort bericht brengt op de website en achteraf een langer stuk schrijft met meer uitwerking voor in de krant. De vierde vorm van convergentie is de nieuwsgaringsconvergentie. Hierbij maakt de journalist gebruik van verschillende vormen van nieuwsgaring. Hij maakt niet alleen notities voor zijn artikel, maar neemt ook foto’s en video’s, of maakt er zelfs een fotoreportage van. De laatste vorm van convergentie is de presentatieconvergentie, waarbij al het materiaal gecombineerd wordt tot een samenhangende crossmediale productie op internet.


Is de journalist de dupe of haalt hij er enkel voordeel uit?

Heel deze vernieuwde situatie waarbij media convergeren en van de journalist wordt vereist dat hij van alle mediamarkten thuis is, wordt beoordeeld door zowel voorstanders als tegenstanders. Voorstanders beweren dat journalisten in de toekomst steeds meer en meer moeten worden opgeroepen tot veelzijdigheid. Hierbij verwijzen ze naar Preston Mendenhall, uitgever bij MSNBC, die in 2001 naar Afghanistan reisde met in zijn rugzak zowel laptop als satelliettelefoon, als digitale camera, als microfoon. Hij bracht reportages vanuit het veld en nam daar zowel de job op van reporter, producer, uitgever als ingenieur. Multimediaal werken zou door middel van goede scholing een gewoonte moeten worden. De positieve kant van het spectrum ziet de multimediale duizendpoot als de journalist van de toekomst. Tegenstanders echter zijn niet overtuigd van het “backpack journalism”. Volgens hen zou het nog meer belasten van drukbezette journalisten leiden tot middelmatigheid in de berichtgeving. Daar waar enkele journalisten wel in staat zullen zijn om een variëteit aan taken efficiënt en professioneel te behandelen, zal de overgrote meerderheid maar middelmatige journalistiek leveren. Sommigen blinken uit in het schrijven van een verhaal voor print of televisie, maar zullen weinig kwaliteit leveren wat betreft het foto- en videomateriaal. Kwaliteit verkrijgt men doordat journalisten zich weiden aan een specifieke job en zich daarin specialiseren.

Zelf ben ik geneigd eerder aan te leunen bij de opvattingen van de tegenstanders. Het is niet eenvoudig voor een journalist om zich tegelijkertijd én met tekst, én met inhoud, én met beeld, én met geluid bezig te houden. Ik vraag me af waarom het nodig is dat één journalist zich met ál deze zaken bezighoudt, terwijl er op elk specifiek onderdeel journalisten gezet kunnen worden die hun aspect met de nodige zorg, toewijding en kennis kunnen behandelen. Dat de overvloed aan opgelegde taken ten koste zou kunnen gaan van de geleverde kwaliteit kan ik dan ook geloven. De journalist moet echter niet alleen simultaan kunnen produceren voor verschillende platformen, hij moet bovendien ook steeds sneller en sneller kunnen produceren, wat zijn taak nog moeilijker maakt. Journalisten zullen dus sneller stukken afleveren zonder diepgang die ze vroeger wel konden verwerken in hun berichten. Berichten worden dus algemener, waardoor journalisten niet langer specialisten zijn maar wel generalisten. Ik moet echter toegeven dat, in deze samenleving met een hoop nieuwe en steeds vernieuwende technologieën, de journalist niet wereldvreemd mag blijven en wel eens uit zijn vakje van gespecialiseerd journalist mag komen om te leren omgaan met andere vormen van media. Maar ik pleit dan eerder voor een vorm van vertrouwd maken met en kennis verwerven in andere media, en niet dat deze voortdurend moeten worden aangewend door elke journalist. Elke journalist heeft zijn vakgebied en indien nodig of interessant kan hij beroep doen op andere media die zijn berichtgeving kunnen versterken of verreiken. Het lijkt me niet realistisch om van elke journalist een superjournalist te maken die in staat is voortdurend alle taken op zich te nemen.

Een getuigenis van het nut van het kunnen beheersen van verschillende technieken als journalist is die van Nicola Rees, videojournalist bij BBC Look North. Na haar opleiding in de journalistiek, haar werk op de radio en later op de televisie, is ze begonnen met het leren van videotechnieken. Zo werd ze niet alleen bedreven in schrijven, maar ook in filmen en uitgeven. Ze vertelt dat deze multitasking heel wat organisatie vereiste, maar dat je er steeds beter en beter in wordt en dat het fijn is achteraf te kunnen beseffen dat je het werk hebt geleverd van drie mensen tegelijkertijd. Then glory comes to you…


Bronnen

Tim Harrow.com. Media convergence. Opgehaald 9 december 2012 van http://www.timharrower.com/PDFs/convergence.pdf

Corten, M., Opgenhaffen, M., d’Haenens L. (2011). Journalistieke competenties in Vlaanderen: een crossmediale competentiematrix. Enschede: Universiteit Twente.

Dasselaar, A., Pleijter, A. (2012). Handboek Crossmediale journalistiek en redactie. Amsterdam: Isopeda, p. 3-32.

Vergeer, M., Pleijter, A., Hermans, L. (2011). Journalists’ multiskilling in the digital age. Opgehaald 9 december 2012 van http://www.slideshare.net/maver/journalists-multiskilling-in-the-digital-age

Breslin, E. (2012). Multi skilling helped me avoid redundancy, says BBC video journalist. Opgehaald 9 december 2012 van http://www.leedstrinity.ac.uk/news_events/news/Pages/Multiskilling_helped_me_avoid_redundancy_says_award-winning_BBC_video_journalist.aspx